J.J. Voskuil schrijft in Martelaarschap (dagboeken): “Een man rookt altijd en bij voorkeur een pijp,” (pag. 306). Ik heb dat jaren gedaan. Daarbij waren mijn beide grootvaders het voorbeeld. Allebei aan de pijp en de sigaar. Sigaren rookte ik daarom ook.
Vooral na het overlijden van Stella was de pijp een grote troost, maar na mijn hartstilstand in 2016 ben ik er mee gestopt. Een paar weken geleden probeerde ik het weer eens, want ik houd altijd een voorraad rookwaar aan voor als het oorlog wordt. Ik vond het niet meer lekker en heb hem na een paar trekken uit laten gaan.
Een heel enkele keer wil ik nog weleens een sigaar roken, zo ongeveer eenmaal per jaar, bij een heel bijzondere gelegenheid, al moet die dan niet in een openbaar gebouw plaatsvinden. In onze betuttelaars- en verbiedersmaatschappij kan dat niet meer. Ik denk nog weleens aan mijn eerste jaren in het onderwijs. Toen rookten we gewoon nog een pijp in de klas en als de inspecteur kwam rookte hij vrolijk mee. Toch was dat onderwijs, als je de kranten van nu mag geloven, stukken beter dan dat van vandaag.
Foto: Pita Schrier