Ergens zijn is een ding, er naartoe reizen is een ander. Ook al verliep de terugreis naar Nederland gisteren vrijwel vlekkeloos, het was toch weer een doodvermoeiende dag. Het gedoe begon al de avond tevoren met het inpakken van de koffer. Niets vergeten? Kan alles er eigenlijk wel in? Hoe voorkom ik dat die fles drank onderweg niet breekt? Je weet hoe ze op zo’n vliegveld met koffers omgaan. Het betere gooi en smijtwerk.
’s Morgens te vroeg naar het vliegveld natuurlijk, want je weet niet of er files zijn en het is vanuit het centrum van Athene bijna een uur rijden. Ik had de metro kunnen nemen, maar met die koffer en mijn rugproblemen kijk ik wel uit. Opgelucht zag ik de taxi al tien minuten voor de afgesproken tijd in de straat staan. Inchecken en controle gingen snel. Voorgangers haalden hun laptop uit de handbagage, maar mij werd niets gevraagd. Ik liet hem zitten en hij gleed moeiteloos door de scanner. Het flesje ontsmettingsmiddel dat sinds corona in het zijvak van mijn rugzak zit, heeft nog nooit een reactie opgeleverd. Nu ook niet.
Bij het opstaan enige paniek. Ik kon mijn bril nergens vinden. Uiteindelijk bleek die in bed te liggen en heb ik er waarschijnlijk op geslapen, al mankeerde hij niets. Een klein wonder. De piloot riep om dat we over Thessaloniki vlogen, maar door die bril zag ik dat het Athos was, de heilige berg met zijn kloosters. Ik heb niet aangeklopt om hem te verbeteren.