Deze week ben ik weer flink gevorderd met deel IX uit mijn serie literaire dagboeken. Ik zit nu op ruim 55.000 woorden en in november 1990. Nog even gedisciplineerd doorwerken en dan kunnen we aan de boekproductie gaan denken. Eerst komt dan nog het herlezen, schrappen en schaven. Vervolgens komt de externe redactrice in beeld, daarna volgt nog een kritische ronde en uiteindelijk het definitieve manuscript, de drukproeven, de correctie, het wonder van de geboorte en dan de publiciteit. Ik heb een kern van vaste lezers, voor wie ik het onder meer doe, maar die mag best een beetje uitgebreid worden.

In oktober 1990 was er een reünie waarop ik een aantal oud-schoolgenoten ontmoette. Daaronder Marianne, het mooiste meisje van de klas, waar ik indertijd heel erg verliefd op was. Ik schreef gedichten voor haar, die ik haar niet durfde sturen. Gelukkig maar. Het waren slechte gedichten. Ik vind het niet erg dat ze verloren zijn gegaan.

Marianne vertelde dat ze mij wel een interessante jongen vond, vooral omdat ik bij de schoolkrant zat en soms wat provocerende stukjes in het plaatselijke suffertje schreef. Ze vond me ook een beetje arrogant, omdat ik nooit wat tegen haar zei. Ik heb maar niet gezegd dat ik doodsbang was om afgewezen te worden als ik haar zou aanspreken. Puber, verliefd en verlegen. Beroerder kan het eigenlijk niet.